Cookies

Kinderhandel

Peter hoefnagels in de tijd dat hij bezig was aan zijn autobiografie

Hieronder publiceer ik een paar (een grote, twee kleine) fragmenten uit de ongepubliceerde autobiografie van emeritus Professor Peter Hoefnagels. Ik doe dit omdat dit deel van het verhaal momenteel een groot maatschappelijk belang dient. Hiervoor moet ik een geringer belang van de auteursrechten omzichtig en voorzichtig deels  passeren. Ik vraag de belanghebbenden om begrip hiervoor. Ik heb daarbij een aantal overwegingen die ik hier niet allemaal kenbaar kan maken. Het economische belang van erven wordt door deze publicatie naar mijn beste weten niet geschaad. Verder denk ik met deze publicatie tegemoet te komen aan een wens van de schrijver, wijlen Peter Hoefnagels die dit ook niet voor niets aan mij heeft laten opsturen.

Joep Zander joepatjoepzanderpuntnl

Dit is een bijlage bij mijn blog:

BLOEDSPOED

Eens per maand kwam de heer Kraaienzang van het ministerie van justitie. Gedurende de week die voorafging aan het Haags bezoek had Van W. “spoed” op de dossiers gezet. Het gesprek tussen Van W. en Kraaienzang bestond uit een driedelige treurzang. Deel 1: de verschrikkelijke achterstand, deel 2: de grote toename van de kinderverwaarlozing en de toenemende jeugdcriminaliteit in het arrondissement, deel 3: het grote tekort aan personeel.

Daarna kwamen de heren enigermate op adem in een tweestemmig andante over de reorganisatie van de raden met nieuwe uiterst belangrijke taken in de kinderbescherming, die –zo stelde het duo vast- nog veel meer personeel noodzakelijk zou maken.

De finale verliep met krachtige paukenslagen. Wim van W. opende zijn kast en haalde daar de grote stapel bloedspoedzaken uit, die hij hijgend op zijn bureau plofte. Hij opende het bovenste dossier, een zaak die ik niet kende: een debiele moeder met een ernstig verwaarloosde baby die met een doorgelegen ruggetje in een sinaasappelkistje lag. Het miste zijn uitwerking niet op de Haagse ambtenaar. Ook de inhoud van het volgende bloedspoeddossier moest hij savoureren: vijf jonge kinderen die in een bos tezamen kwamen om met elkaar ontucht te plegen.

Ik bespaar u verdere details.’

Dat kwam goed uit, want Kraaienzang nodigde Van W. uit ergens te gaan lunchen in een goed restaurant. ’Wij kunnen dan ook cijfermatig terzake komen.’

Het souper na de opera.

Het ging hun om de cijfers. De aantallen rapporten. De kinderen werden getallen. Namen werden nummers. Zo werd alles “objectief”. Kraaienzang en Van W. konden daarvan in een eufore stemming geraken en zij vonden uit dat er in een dossier “gemiddeld drieëneenhalf kind zat”. Ze vermenigvuldigden daarop de aantallen rapporten met drieëneenhalf. Van W. glom. Zijn B-raad lag dichterbij dan ooit.

Het was mijn taak de dossiers weer te distribueren onder het personeel. De ’zedenzaak’ en de baby met het doorgelegen ruggetje nam ik mee naar mijn kamer. In dit dossier lag een kort bericht van een maatschappelijk werkster die meldde dat de moeder van de baby weigerde de dokter te laten komen. Het bericht was van meer dan een week geleden. Ik ging er diezelfde middag naar toe.

Op de fiets waaide ik uit van het ritueel van Kraaienzang en reed regelrecht naar de achterbuurt waar de baby zou liggen. Er zat geen bel aan de deur, maar na enig kloppen deed een klein slonzig gekleed vrouwtje open. Ik vroeg of ik binnen mocht komen. Dat mocht, maar ze keek me wantrouwend aan.

Ik kwam aanvankelijk niet verder dan een benauwd gangetje met ondefinieerbare geuren met een boventoon van pis. Er klonk baby-gehuil, de vrouw deed de deur van de kamer open en het huilen verstomde. Ik liep achter haar aan naar binnen, zag een kapotte stoel naast een gloeiend hete potkachel, waarop een grote pan met een pollepel stond. Ik zocht vergeefs tussen de rommel naar het kind. Tot het huilen begon.

Het vrouwtje liep naar de potkachel, pakte de pollepel waarna zij een spoor pap volgde dat van de kachel naar een kistje liep. Daar aangekomen liet zij een golfje pap in het kistje glijden. Het huilen hield op. Hierna volgde zij het spoor terug en zette de lepel weer in de pan op de kachel. De vrouw ging op een opgerolde deken voor haar baby zitten, alsof zij het kind tegen mij wilde beschermen.

Ik deed een poging. ’Hoe heet uw baby?’.

Ze antwoordde dat niemand haar baby mocht afpakken. ’Ze is van mij. Ze is alleen van mij,’ ’Ja, ze is van oe. Gij zijt de moeder. De baby is van oe.’ Ik probeerde zo goed als ik kon wat Brabantse woorden te zeggen.

Mag ik oe kindje zien?’

Ze keek wantrouwend.

Is het mooi, eh… schoon?’

Jao, heel schoon.’

Ze boog zich met mij over het kistje. Het kistje stonk naar poep en pies. Een fel rood kopje kwam boven vervuilde kleertjes uit.

Mag ik haar even aanraken?’ Ik stak een vinger uit. Een rood handje pakte mijn vinger.

Zijt oe dokter?’

Ik ontweek het antwoord en stak nog een vinger uit naar het andere handje. Heel voorzichtig trok ik het wicht een stukje overeind, maar de baby begon te krijsen, toen het ruggetje in beweging kwam en ik liet los. Ook als het niet het ruggetje was, moest er hulp geregeld worden voor de moeder.

Gij zijt een goeie moeder.’

Het vrouwtje knikte hevig van ja.

Oe kindje moet naor het ziekenhuis. Effekes maor.’

Iek laot mien kindje niet alleen.’

Hoeft ook niet. Gij zijt de moeder en gij gaot mee. Gij gaot mee in de auto.’

Stomverbaasd: ’Een auto?’

Een auto mee ene dokter.’

Ze vertrouwde het nog niet helemaal. ’Gij gaot ook mee?’

Ik knikte.

Ik verzekerde haar even rustig te wachten, fietste naar de dichtstbijzijnde mij goed bekende huisarts en legde hem de situatie uit. Het was inderdaad een ernstige verwaarlozing, de rug was doorgelegen en ontstoken, het kind ondervoed.

Even later zat moeder met een schreiend kind op de achterbank en reden we naar het ziekenhuis.

Waarom is de dokter niet eerder gewaarschuwd?’ vroeg hij.

Ik mompelde iets van ’omdat de raad voor de kinderbescherming groter moet worden.’

Wat zeg je?’

Ik leg het je later wel eens uit.’

Ambtenaren’ mompelde de dokter.

Ik wist niet of ik me beledigd moest voelen en zei maar niets. Nu eerst het kind.

In het ziekenhuis bleek dat het kindje een week opgenomen moest worden. Moeder wilde haar kind echter mee terug naar huis nemen. Terwijl de dokter zo goed en zo kwaad als dat ging met moeder sprak, ging ik naar de officier van justitie en deed een formeel verzoek tot voorlopige toevertrouwing van het kind aan de raad.

Van W. was aanvankelijk verontwaardigd over mijn spoedbehandeling van een “bloedspoeddossier”, maar door de justitiële maatregel werd hij alsnog tevreden gesteld. De dokter en ik werkten nauw samen. Wij legden moeder nogmaals uit dat ze haar kind niet kwijt was, maar dat het nu eerst behandeld moest worden en zij het iedere dag kon bezoeken.

Ondertussen regelde ik een gezinsverzorgster die moeder ging leren hoe voor haar baby te zorgen. Toen de huisarts en ik moeder en de baby thuis opzochten, had ik de voorlopige toevertrouwing geregeld.

De huisarts bracht me in de auto naar de voogdijraad.

‘Waarom ben jij geen arts geworden?’ vroeg hij mij in de auto.

Ik vatte het op als een compliment.

‘Zo kan het toch ook’, zei ik.

We lachten in een soort samenzwering.

Het bloedspoeddossier bleef op gezag van Wim nog een tijdje in de Haagse stapel. Daar mocht niets uit. Dat was “in het belang van het kind”, zei hij. Hij voorzag dat de toename van de achterstand binnenkort tot uitbreiding en salarisverhoging zou leiden. Ik dacht onwillekeurig aan Hitler’s voorliefde om met kinderen te worden gefotografeerd voor de pers met het onderschrift: Alles was wir machen, machen wir im Interest des Kindes.

Maar die gedachte hield ik voor me.

……………………………………………….

Wat is de zaak die u onderzoekt?’

De zaak tegen mr. Van W..’

Ik dacht aan valse declaraties.

Wat zijn de bezwaren tegen hem?’

De beide rechercheurs keken elkaar weer aan. Vanaf het water van de Schie klonk een scheepstoeter.

De oudste nam het woord. ‘Het is niet eenvoudig…’ Hij aarzelde. ‘Het komt erop neer dat mr. Van W. in zijn functie van directeur van de raad voor de kinderbescherming…in de periode…’, hij zocht naar woorden uit het proces-verbaal, ‘..onder valse voorwendsels..en een samenweefsel van verdichtsels..,’ hij kuchte, keek naar zijn collega, schraapte zijn keel en besloot zijn zin eenvoudig en zonder juridische rim-ram af te maken: ‘Het komt erop neer dat hij kinderen verkocht.’

…………………………………………

Maar de rijksrechercheur gaf een ander antwoord: ‘Mensen die via de raad een kind kregen, een baby, meestal uit een inrichting voor ongehuwde moeders van een pasgeborene, moesten betalen aan meneer Van W..’

Ik begon de puzzle te verleggen conform de rijksrecherche. De rechercheurs dachten niet aan het volk, maar aan de pleegouders, mensen die ik kende. Van W. haalde de baby uit Moederheil en bracht het kindje per dienstauto naar dankbare pleegouders, die hem graag betaalden. Of ik moest de baby per trein weghalen bij pleegouders en hij bracht dezelfde pleegouders een nieuwe baby.

Dankbare pleegouders. Ik hoorde het hem weer zeggen: “Eet maar lekker op.”

Geen haan kraaide.

Het duizelde me. De puzzel paste.

Met Moederheil en nog enkele inrichtingen had mr. Van W. frequente contacten’, wist de oudste rechercheur.‘Als de moeder nog geen eenentwintig jaar was, kon hij vanuit de raad doen wat hij wilde.’

Een rekest tot voorlopige toevertrouwing aan de raad was sjablone,’ vulde ik hun kennis aan.

Daarna was het een kwestie van tijd om pleegouders het gezag over het kind te geven,’ wist de rechercheur.

De rechercheurs voelden hun zaak rond komen, nog ronder dan hij al was. ‘Moederheil regelde het graag zo dat de ouders onbekend bleven, de vader in ieder geval, dan kon het kind later geen navraag meer doen.’

————

Tot zover Peter Hoefnagels. Lees ook mijn blog hierover omdat ik daar een belangrijke verbinding leg met de acties van Riet Monteyne bij Moederheil.

Eén antwoord op “Kinderhandel”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.