Met horten en stoten zijn we met een aantal mensen bezig aan een geheel nieuwe uitgave van het boek “Ouderverstotingssyndroom in de Nederlandse context”. Die was namelijk uitverkocht.
Ik voel me tegelijkertijd heftig geconfronteerd met de mythe “dat het heus wel goed komt” na het oplopen van dit syndroom dat wordt veroorzaakt door stelselmatig loyaliteitsmisbruik.
Ik wil niet zeggen dat het na het oplopen van ouderverstotingssyndroom perse nóoit goed komt, maar het duurt op zijn minst lang en gaat met vele ups en downs gepaard. Volgens Gardner, de grondlegger van de theorie over het ouderverstotingssyndroom, komt het mééstal niet goed.
Natuurlijk er zijn veel kinderen op zoek naar hun vaders, en ze maken vast hier en daar contact. Op programma’s als spoorloos ziet het er erg spectaculair en hoopvol uit. Als je een vader hebt die met recht als “slecht” te boek staat en daar spijt van heeft, of zelf (zogenaamd) nooit contact heeft gezocht, valt er veel te bereiken. Hier hoef je immers de loyaliteit met de moeder niet af te vallen (Ze had gelijk, hij is slecht, maar toch een mens) Maar wat met vaders waar eigenlijk weinig op aan te merken is? Die zijn de steen des aanstoots van programmerende moeders die hun falen niet onder ogen willen komen. En die dus ook niet willen zien dat zoon of dochter in die steen des aanstoots ineens een rots van goede wil zou kunnen herkennen.
Op grond van deze idiotie die vooral door zogenaamd arbitrerende instanties in stand wordt gehouden zou je dus moeten concluderen dat vaders maar het best wat fout kunnen doen zodat er een excuus is voor herstel van de relatie. Dit lijkt te voeren naar een cynische conclusie die ik echter zelf niet zal trekken.